Enkele fragmenten van interviews met Gelderse senioren. Zij spreken over hun held.
Meneer Ruiter: 12-09-1915.
Gerrit Vink, een collega van het Nationale Park. Een gewone man,
zes jaar ouder dan ik. We deden veel samen. Boswerk. Hij was ook imker.
Getrouwd met een meisje van Dalhuizen, uit Hattem afkomstig. Geertje was
scheel. Maar dat kon Gerrit niks schelen. Gerrit is boswachter geworden
op het park.
Gerrit was een vechtersbaas, hoor. Slaan, schoppen, maar ook stoeien.
Hij was een knoeperd van een kerel. Een goeie sul. Als hij rookte, dan
rookte je ook mee.
Ik waardeerde hem, als hij zwijgplicht had, dan hield hij zich eraan.
Hij had de eigenschap je altijd te helpen, al was het middenin de nacht.
Dat is met dorpelingen zo.
Als ik Gerrit een ansichtkaart stuurde, zou erop staan: "Al is de
leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel."
Mevrouw Van Velden-Stolk: 27-05-1933.
Hans, mijn man. Ik heb hem op de kweekschool leren kennen toen
ik zeventien was. Hij speelde vroeger orgel in de kerk. Hij was bescheiden.
We vulden elkaar goed aan. Deden alles samen. Later heb ik pas beseft
welke steun hij in mijn rug was. Hij liet me vrij. Ik heb altijd kunnen
werken. Dat konden lang niet alle vrouwen in die tijd. Een heel bijzonder
moment was het afscheid. Hij lag in het ziekenhuis, lag naar de hoek van
de kamer te kijken. Ik ben nogal bang voor spinnen en ik vroeg: "Waar
kijk je naar ?", hij zei: "Ik zie Jezus en hij zegt ‘Kom’.
Toen zei ik: "Als Jezus je roept, dan moet je gaan." Toen
heb ik echt afstand van hem gedaan. Mijn troost is dat ik gelovig afstand
van hem kon doen. Ik dacht jij bent geroepen en je blijft gelukkig.
Ik heb wel eens gedacht ‘Zal ik in een kerkblad of in de Arnhemse
krant een advertentie zetten ?’ Een In Memoriam. Want wie denkt
nou nog aan je ? Ik heb zulke mooie brieven gekregen toen hij overleden
was, hoor, maar toch, ik zou willen dat hij erbij bleef horen.
Mevrouw Grol: 4-09-1918.
Fransiscus van Assisi. In Nijmegen werd een groep opgericht,
dat bleek ‘Tochtgenoten van Sint Frans’ te zijn. Ze vroegen
mijn man of hij mee wilde gaan. Een stukje lopen, het was mooi weer, hij
dacht o.k. Er was iemand bij die heette Jan van der Putten, een bekende
jeugdleider. Toen ze onderweg waren hield Jan een gloedvolle toespraak
over Fransiscus. Ze liepen verder, kwamen bij een kruisbeeld. Daar werd
een meditatie gehouden. Toen hij thuiskwam, was mijn man gegrepen. Het
is een internationale trekkersbeweging, een armoede-beweging. Pelgrims
op aarde. Elk jaar hebben we trektochten gehouden, ook met onze kinderen.
Trokken we naar een of ander heiligdom, met Duitsers, Fransen, Belgen,
etc. Eén keer in de week hadden we dan een vreugdevuur. Liedjes
zingen, grapjes, het eindigde altijd in een dankgebed. Ja, de vriendschap
die je ervoer tijdens zo’n week, welke heel eenvoudig was, maar
ook rijk.
Soberheid en eenvoud, dat is voor ons bepalend. Toen wij trouwden, geen
witte jurk maar een zwart mantelpakje. Geen luxe.
In oktober is de sterfdag van Fransiscus. Dan zetten we zijn beeld in
de kamer neer op een centrale plek en daar worden kaarsen bij geplaatst.
We hebben getracht te leven naar zijn eenvoud. Hij is de draad in ons
leven geweest.
Meneer Bilkerdijk: 27-05-1929.
Oom Mar. Marius Anton Bilkerdijk. Geboren 10/04/1914 en gestorven
13/08/1996 in Nijmegen. Ik heb veel te danken aan deze man. Ik heb mijn
vader niet gekend. Mijn moeder kon het niet alleen dragen. Oom Mar heeft
mij geadopteerd. Ik heb hem nooit boos gezien, hij lachte altijd. Hij
was homo. In mijn cultuur is ‘homo’ een besmetting. Voor mij
geldt dat niet, ik ben daar ruimdenkend in. Dat wat een vader en zoon
samen plegen te doen, gaf hij mij. Samen reizen, samen zwemmen. Hij heeft
mij mijn opleiding gegeven, niet een beetje maar vanaf kinds tot een volwassen
man. Hij schonk mij het goede, want dat was zijn lijfspreuk:
‘Wat je vandaag zaait, oogst je morgen.’
Hij is gestorven in mijn schoot.
|